De explosieve groei van de videomarkt vanaf eind jaren ’70 speelde een sleutelrol in de groeiende populariteit van het horrorgenre. Het is dan ook verleidelijk om voor een artikel over legendarische schurken uit de jaren ’70, ’80 en ’90 terug te vallen op dit genre. Chucky, Michael Myers, Jason Voorhees, Freddy Krueger en het ruimtewezen uit Alien zijn zonder enige twijfel nog steeds immens populair en beïnvloeden bovendien nog steeds het horrorgenre. Als je buiten het horrorgenre kijkt blijven er gelukkig genoeg roemruchte, kleurrijke, verwerpelijke en vooral onvergetelijke schurken over. Hieronder een bescheiden selectie.
Naar verluidt was Stanley Kubrick zo onder de indruk van Malcolm McDowells rol in de vlijmscherpe satire If.... dat hij McDowell absoluut wilde hebben voor de hoofdrol in zijn bewerking van A Clockwork Orange. McDowell wist niet goed hoe hij Alex DeLarge moest spelen totdat zijn mentor Lindsay Anderson verwees naar de scène in If.... waarin McDowell stokslagen krijgt wegens het overtreden van schoolregels. In die scène komt McDowell binnen met een uitdagende, zelfingenomen grijns. “Zo moet je Alex spelen”, aldus Anderson. McDowells interpretatie van Alex, het centrale karakter in A Clockwork Orange, is slechts één van de vele redenen waarom deze Kubrick-film 50 jaar later nog steeds de behoort tot de meest controversiële films sinds The Birth of a Nation.
Alex is niet alleen de hoofdpersoon van deze gestileerde, maar zeer gewelddadige film: hij is ook de auctoriale verteller. Alex neemt ons mee in zijn leven als leider van een bende die zich niet alleen bezighoudt met het bestrijden van rivaliserende bendes en “the old in-out, in-out”, maar ook een dakloze, dronken bedelaar verrot schopt, een succesvolle schrijver (Patrick Magee) berooft en dwingt om toe te kijken hoe Alex zijn echtgenote bruut verkracht. Maar diezelfde Alex is dol op “Ludwig van” en heft zijn glas naar een zangeres die in een café een stukje uit een aria van zijn favoriete componist zingt. De seks en het geweld in het eerste kwart van de film is dankzij Kubrick zo gestileerd dat je als kijker voldoende afstand behoudt om je niet volledig af te keren van de hoofdpersoon. McDowells briljante, charismatische vertolking zorgt er zelfs voor dat we juist met Alex meeleven wanneer zijn eigen droogs hem verraden en hij in de gevangenis terecht komt. Alex is intelligent genoeg om te snappen wat hij kan en moet doen en zorgt er op sluwe wijze voor dat hij proefkonijn wordt in ‘The Ludovico Treatment’, waarmee hij vervroegd vrij kan komen. Dat leidt tot een scène waarin McDowell in feite op film een marteling ondergaat. Voor mij komt de meest schokkende scène overigens wanneer Alex na zijn vrijlating twee van zijn voormalige ‘droogs’ tegenkomt. Wie de film gezien heeft weet waarom, voor wie ‘m nog moet zien wil ik het niet verpesten. Maar houd de stopwatch maar gereed.
Controverse
Anthony Burgess, de schrijver van het gelijknamige boek, was woedend over de manier waarop Kubrick het einde aanpaste. Het einde van het boek maakt duidelijk dat het hier gaat om een aanklacht tegen geweld, zowel tegen de staat als uit naam van de staat. Kubrick koos echter voor een dubbelzinnig einde dat geen duidelijk standpunt inneemt over al het geweld dat daaraan vooraf is gegaan of over de rol die Alex daarin speelde. In de periode na de verschijning van de film waren er verschillende meldingen van geweldplegingen (inclusief de verkrachting van een Nederlands meisje) waarbij de daders verkleed waren als Alex en, net als in de beruchte verkrachtingsscène, “Singin’ In The Rain” zongen. Die gebeurtenissen leidden tot bedreigingen aan het adres van de in Engeland woonachtige Stanley Kubrick zélf. Toen de politie duidelijk maakte dat zij de bedreigingen serieus namen, besloot Kubrick om de vertoning en distributie van A Clockwork Orange in zijn thuisland te verbieden. Pas na zijn dood was de film daar officieel weer verkrijgbaar. En McDowell? In de vermakelijke documentaire O Lucky Malcolm uit 2006 geeft hij toe dat hij zijn carrière te danken heeft aan zijn rol als de even verachtelijke, innemende Alex DeLarge.
David Lynch heeft zijn bijnamen ‘Czar of Bizarre’ en ‘Sultan of Strange’ niet alleen te danken aan de grensverleggende serie Twin Peaks die hij samen met Mark Frost maakte. Hoewel Lynch wereldwijd doorbrak met het Oscarwinnende drama The Elephant Man, is Blue Velvet de film waaraan hij zijn bijnamen heeft overgehouden. De belangrijkste reden daarvoor is Frank Booth, zonder twijfel de meest bizarre (en voor velen de meest angstaanjagende) psychopaat die tot dan toe op het witte scherm was verschenen. Maar het feit dat Lynch niemand minder dan Isabelle Rosselini, de bloedmooie, glamoureuze dochter van Ingrid Bergman en Roberto Rosselini wist over te halen om de uiterst gewaagde rol van Franks minnares Dorothy te spelen bleek eveneens een meesterzet. Het contrast tussen Frank en Dorothy enerzijds, en de brave Jeffrey (Kyle MacLachlan) en Sandy (Laura Dern) anderzijds kan niet groter zijn.
De liefde voor Orbison... en voor moeder
Frank Booths labiele geestelijke gesteldheid komt onder anderen tot uiting in een scène waarin Ben (Dean Stockwell), één van zijn handlangers, een opname van de sentimentele 60s-hit “In Dreams” van Roy Orbison opzet en playbackt. Als in een droom lijkt Frank te zweven in een wolk van rust en geluk terwijl hij de woorden binnensmonds meezingt. Maar halverwege het lied verandert zijn gezichtsuitdrukking radicaal en de reactie van de omstanders maakt duidelijk dat hun gemoedelijkheid is omgeslagen in angst voor wat Frank nu gaat doen. Waartoe Frank precies in staat is weet de kijker overigens al door een scène die hieraan vooraf ging. Frank zit hierin tegenover Dorothy die gekleed is in een satijnen blauwe ochtendjas en een pruik op heeft. Frank beveelt haar de benen ver uit elkaar te doen zonder dat ze hem aan mag kijken. Dan pakt hij een gasmasker, inhaleert diep en transformeert vervolgens in een hijgende baby die richting de gespreide benen van zijn vermeende moeder kruipt alsof hij terug wil keren in de baarmoeder en begint te jammeren: “Baby wants to fuck!” Wanneer Dorothy hem even aankijkt slaat hij haar vol in haar gezicht: “Don’t you fuckin’ look at me!” Maar wie denkt dat Dorothy het slachtoffer is van mishandeling heeft het mis. Haar brede glimlach is een teken van genot en maakt tevens duidelijk dat Franks gedrag onderdeel is van een seksueel spel dat ze vaker hebben gespeeld. Bizar? Reken maar! Strange? Geen twijfel mogelijk! Wie wil weten waarom Hopper in zijn latere jaren grossierde in schurkenrollen hoeft alleen maar deze film te kijken... en maak er maar een double bill met River’s Edge van.
In veel opzichten zijn Gordon Gekko en Tony Montana (Scarface) samen de verpersoonlijking van de Amerikaanse man in de jaren ’80. Tony Montana was een ondernemende immigrant die de mythologische Amerikaanse Droom waar wist te maken, maar net als veel van zijn succesvolle generatiegenoten ten onder ging aan de verleidingen van cocaine en andere vormen van hedonisme. Gordon Gekko verpersoonlijkte het zelfverklaarde succesverhaal van beleggers die miljoenen verdienden door de markt te bespelen en zich totaal niet bekommerden om de levens die zij moesten ruïneren om tot dat ‘succes’ te komen. Gekko’s verklaring tijdens een speech dat “Greed is good” is nog steeds een motto voor gehaaide beleggers die persoonlijk succes meten aan de hand van de hoeveelheid geld die ze op hun rekening hebben staan. Het typeert een decennium waarin het kapitalisme een nieuwe hoogtepunt bereikte en waarin je aanzien meer dan ooit werd bepaald door de kleding en de sieraden die je droeg, de auto waarin je reed en de gadgets waarover je beschikte.
Van schurk tot volksheld
Hoewel Gordon Gekko in de ogen van regisseur en scenarist Oliver Stone de verpersoonlijking was van het kwaad dat kapitalisme had voortgebracht, waren er velen die Gekko omarmden als een held. Wie wil weten hoe beleggers redeneren en hoe zij de arbeidsmarkt naar hun hand kunnen zetten voor eigen gewin, doet er goed aan Wall Street te bekijken. Net als in Platoon speelt Charlie Sheen hierin de rol van een jongeman in een voor hem vrij onbekende wereld die gedwongen wordt te kiezen tussen twee voorbeeldfiguren. In Wall Street weet de ambitieuze, maar onervaren belegger Bud Fox (Charlie Sheen) ervoor te zorgen dat Gordon Gekko (Michael Douglas) zijn mentor wordt. Buds vader Carl (Martin Sheen, Charlies échte vader) is een voorman bij een vliegtuigenbouwer en een ouderwetse, doorgewinterde vakbondsman. Carl probeert zijn zoon te waarschuwen voor Gordon, maar Bud kan de verleiding van het grote geld niet weerstaan en laat zich overhalen om voor Gordon te spioneren. Pas wanneer Gordon zijn zinnen zet op het bedrijf waar Carl werkt krijgt Bud gewetenswroeging. En dan blijkt ook dat Gordon zelf meedogenloos is en bereid is om zelfs zijn meest loyale medewerkers te slachtofferen voor financieel gewin. Meer dan 30 jaar later bepaald Gordon Gekko nog steeds hoe vooral (maar niet uitsluitend) buitenstaanders kijken naar de mysterieuze wereld van de handel in aandelen en effecten.
Vrouwelijke schurken zijn sowieso zeer dun gezaaid. De Bond-franchise geeft een aardig beeld van hoe Hollywood vrouwelijke schurken neerzet: ze gebruiken seks als wapen en/of zijn ondergeschikt aan mannen. Wellicht niet zo vreemd, omdat mannen de laatste 100 jaar de filmwereld hebben gedomineerd. En ja, ook Annie Wilkes is een mannelijke creatie. Misery is de verfilming van het gelijknamige boek van Stephen King die zich baseerde op The Man Who Liked Dickens, een kort verhaal van Evelyn Waugh waarin een gevangenischef met een voorliefde voor Charles Dickens één de gevangenen dwingt om het werk van Dickens voor te lezen. In Misery ging King een stap verder door een schrijver van thrillers onder dwang van een zeer toegewijde fan verhalen te herschrijven zodat die aan haar wensen voldoen.
Grootste fan wordt grootste vijand
Reiner introduceert Annie Wilkes (Kathy Bates) als niets meer dan een onschuldig ogende, toegewijde fan van de beroemde schrijver Paul Sheldon (James Caan). Paul is aanvankelijk dan ook opgelucht dat juist Annie degene is die hem helpt na een auto-ongeluk op een besneeuwde, afgelegen weg. Annie neemt hem mee naar haar huis waar hij al gauw volledig aan haar is overgeleverd. Aanvankelijk is er geen vuiltje aan de lucht, totdat Annie ontdekt dat Paul in zijn nieuwste roman haar favoriete karakter Misery laat sterven. Vanaf dat moment gebruikt zij haar machtspositie om Sheldon te dwingen Misery weer tot leven te wekken. Maar zelfs al zou Paul dat willen, dan nog moet het op een manier zijn die Annie bevalt. Dat valt niet mee en Annie blijkt niet al teveel geduld te hebben. Bovendien heeft ze er alles voor over om – zoals zij het ziet – het leven van Misery te redden. Iedere filmliefhebber kent Caan als Sonny, de heethoofdige broer van Michael Corleone uit The Godfather. De keuze voor Caan als de hulpeloze schrijver blijkt een meesterzet, vooral omdat het contrast met de muizige, vriendelijk ogende en kleine Kathy Bates nauwelijks groter kan zijn. Het fysieke contrast staat lijnrecht op de machtspositie van de beide protagonisten. Dat maakt de film extra spannend, maar uiteindelijk is Kathy Bates persoonlijk verantwoordelijk voor het feit dat iedere beroemdheid de rillingen over het lijf voelt lopen als een onschuldige ogende fan tegen ze durft te zeggen: “I’m your number 1 fan!”
Luc Besson staat niet direct bekend om zijn originaliteit en het is dan ook niet zo vreemd dat hij voor de rol van de door en door corrupte detective Stansfield uit Léon inspiratieputte uit andere filmschurken. Maar als je leentjebuur speelt bij de juiste films en het aan Gary Oldman overlaat om daar zijn eigen draai aan te geven, blijkt het resultaat zeer memorabel. Net als Frank Booth in Blue Velvet gebruikt Stansfield drugs – deze keer in de vorm van capsules met een geestverruimend middel – om zich klaar te maken voor geweld. En net als Alex DeLarge in A Clockwork Orange is Stansfield idolaat van Ludwig von Beethoven. Gary Oldman maakt hier echter een uniek personage door het te voorzien van de voor hem zo typische intensiteit. Bovendien voegt hij enkele bizarre tics toe, waaronder het ritueel waarmee Stansfield zijn ‘pil’ tot zich neemt.
Ballet der onoverwinnelijkheid
Hoewel er toch al geen twijfel over bestaat dat Stansfield een verachtelijk figuur is, weet Oldman zijn personage nog meer dreiging te geven vanaf het moment dat de drugs beginnen ter werken. Zijn geconcentreerde blik wordt zweverig, alsof hij in een volstrekt zaligmakende trance is waarmee hij zich helemaal niet (meer) bewust is van de consequenties die zijn daden hebben. Dit is een psychopaat die zich bewust heeft ontdaan van alle remmingen en hij is vanaf dat moment werkelijk tot alles in staat. Die onvoorspelbaarheid maakt de scène in het toilet, waarin Mathilda (de toen 12-jarige Natalie Portman) Stansfield confronteert met het feit dat hij haar broer heeft vermoord, zeer intens en bijzonder spannend. In de finale van deze actiethriller neemt Stansfield zijn ‘medicijn’ vlak voor een geweldsexplosie waarmee hij huurmoordenaar (en held van de film) Léon (Jean Reno) uit de weg wil ruimen. In zijn euforie hoort Stansfield de klanken van Beethoven in zijn hoofd en daardoor wordt zijn slachtpartij een soort ballet der onoverwinnelijkheid waarbij hij iedereen die hij op zijn pad treft zonder enige schroom (maar voorafgegaan door een danspas) uit de weg ruimt. Van Oldman is bekend dat hij een film kan stelen, zelden deed hij dat zo effectief als in deze film.
Reacties (7)